Professor zonder ivoren toren was big believer in sociale meerwaarde van sport
Op willekeurige zaterdagen pakte hij zijn racefietsje, reed door de stad en bezocht zo vier, vijf clubs. Wedstrijdjes kijken, vooral bij de jeugd, van Kampong tot Zwaluwen Utrecht. Paul Verweel was professor, bestuurder bij de VSU en amateurtak van de KNVB, maar bovenal sportfanaat en liefhebber van een mooie pot voetbal. Later kon hij dan honderduit vertellen over die ene match tussen de E2 van Hoograven en de E7 van De Meern: ‘Een topwedstrijd, fantastisch. Man! Twee-twee, álles zat erin.’Het begeesterde hem. Hij had die middagen nodig, zei hij, ‘om al die vergaderingen uit te zitten.’ Bijeenkomsten waar hij steevast kwam voorrijden op hetzelfde racefietsje. Een auto had hij niet, net zo min als een mobiele telefoon. ‘Zou ik op zo’n zaterdag langs het veld staan met zo’n ding, werd ik de hele tijd gebeld. Een ramp.’ SportfondsIn 2018 werd de Utrechtse variant van het landelijke Jeugdsportfonds naar hem vernoemd. Hij was jarenlang blijven wedijveren voor het fonds dat – zoals hij dan zei – ‘overal in het land functioneerde, behalve in Utrecht’. Behalve de Jaarbeurs en de Rabobank zag hij te weinig donateurs uit het bedrijfsleven. Wat hij ook zag waren de kinderen die geen geld hadden om voetbalschoenen te kopen. ‘Het geld gaat thuis naar andere zaken.’En daarom was hij blijven hameren op een sportfonds waar kinderen met een U-pas een bedrag konden krijgen voor sportkleding, - schoeisel of attributen. In april 2018 kwam het er toch van, kort voor zijn overlijden. De uitgezaaide prostaatkanker had hem gesloopt. Hij oogde broos en gebroken, maar pratend over die sportende kinderen begonnen zijn ogen te stralen. En hij vroeg je om je voor te stellen hoe trots een kind al bij het wakker worden op zaterdagmorgen dat mooie shirt van de club aantrekt, ook al is de wedstrijd pas in de middag. Hij vroeg je de trots van dat kind te zien. In dat eerste jaar van het Paul Verweel Sportfonds werden al zo´n tweeduizend Utrechtse kinderen geholpen bij hun sportdromen.Hij was een big believer in de maatschappelijke meerwaarde van sport. Het was het resultaat van zijn eigen ervaringen als voetballer, als sportbestuurder en als sociale wetenschapper. Geboren en getogen in Vlaardingen als zoon van een plaatwerker in de Rotterdamse haven, kwam hij in 1973 naar Utrecht om antropologie te studeren. Hoewel niet kerkelijk, ging hij voetballen bij de christelijke club Desto. ‘Omdat ze ook in een oranje shirt speelden, net als mijn club HVO in Vlaardingen.’ Mooie stadHij zag in Utrecht aanvankelijk als een provinciestad. ‘Stel je voor, Utrecht in 1973. Je kon op vrijdag- of zaterdagavond een kanon afschieten. Ik was Rotterdam gewend, want woon je in Vlaardingen is Rotterdam je stad.’ Dat bleef voor hem lang zo. Pas toen hij in 1997 voorzitter van Verenigd Sportbelang Utrecht (VSU) werd veranderde dat, omdat hij in die functie verplicht werd zich te verdiepen in de stad: ‘Ik moest me meteen bemoeien met de plannen voor een sportcampus in het nieuwe Leidsche Rijn. Ik wist niet eens waar dat lag. Door alle contacten met sportclubs, ambtenaren en netwerkjes in de stad ging de stad toen wel voor me leven. Dan ga je je verbinden.’ In die periode, zo zei hij, werd hij een echte Utrechter. ‘Geïntegreerd. Ik vind Utrecht mooi. Fysiek mooi, met een menselijke maat.’De mentaliteit in Utrecht had volgens hem veel gemeen met de Rotterdammer. ‘Knalhard taalgebruik, waarin juist veel vriendelijkheid zit.’ Bovendien heeft Utrecht anders dan Rotterdam meer ‘dat sjieke’, zoals hij zei. ‘Bestuurlijke, intellectuele, culturele types én arbeiders. Met tienduizenden studenten. En dat komt toch allemaal samen.’Als wetenschapper en mens boeiden de verschillen tussen mensen hem altijd mateloos. ‘En sport,’ zei hij, ‘geeft die verschillen een plek.’ In de twaalf jaar dat hij voorzitter was van de VSU wilde hij bruggen bouwen tussen die verschillende mensen en belangen. Tijdens die periode ook groeide de VSU van een belangenclub naar uitvoerende sportorganisatie, die clubs ondersteunde en gemeentelijke sportbeleid ging uitvoeren. Verweel zei: ‘We wilden naast de clubs gaan staan. Zoals Jan van Schaik (oudgediende bij de VSU, red.) het zei: het programma van de cluppies’. De brug die hij in 1997 voor zich zag bouwde hij daadwerkelijk met de VSU. Verweel introduceerde bijvoorbeeld het jaarlijkse Politiek Sportcafé dat nog altijd bestaat, waarbij de Utrechtse sportwereld lokale politici ontmoeten. Al moet bij die ‘brug’ worden aangetekend dat ook de Utrechtse politiek een ommezwaai maakte in die jaren. PolitiekToen hij afscheid nam in 2009 herinnerde hij in een interview met het AD/Utrechts Nieuwsblad aan de periode van voor zijn aantreden. In de eerste tien jaar van de VSU (opgericht in 1987) was sprake van een ‘vakbondsstrijd’, zoals hij het noemde. Tégen de huurverhogingen, tégen de toenmalige wethouder Cees Pot. Het werd een langdurig gevecht. Hij was een paar keer aanwezig bij een vergadering en vroeg dan of een vergelijk met de gemeente mogelijk was. ‘Ik werd neergesabeld. Ik was als vice-voorzitter voetbal bij Desto zeker zo’n CNV’er die de strijd niet aan durfde te gaan.’Het tij keerde in 1995 met het aantreden van een nieuw bestuur, dat hem twee jaar als voorzitter vroeg. Verweel zag een structureel probleem in de verhouding met de gemeente: de sport kon steeds achteraf pas beoordelen wat de politiek aan plannen had gemaakt. Zoals hem bleek bij die sportcampus van UVV in Leidsche Rijn. In 2012 blikte hij bij het 25-jarig bestaan van de VSU terug: ‘Dat kon niet. We waren te laat, de grond in het nieuwe stadsdeel was al verdeeld. Je moet er als sport bij zijn als de stedenbouwkundige plannen worden gemaakt. Je moet veel eerder in dat proces zijn betrokken.’Het duurde overigens nog enkele jaren voor het daadwerkelijk zo was. Toen in 2001 een nieuw college aantrad met de wethouders Hans Spekman (sport) en Jan van Zanen (financiën) kwam die politiek ommezwaai. De sleutel tot het succesvolle sportbeleid in Utrecht was de grondpolitiek; de opbrengsten uit de verkoop van sportvelden gingen niet langer naar de pot ‘algemene middelen’ maar naar de sport zelf. Utrecht herinvesteerde dat geld in de sport, in samenspraak met de VSU en de clubs. Accommodaties in de wijken konden worden behouden, werden vernieuwd en opgeknapt. De sport werd niet langer naar de randen verdreven, waar de grond goedkoper is. Nieuwe kijkDat nieuwe beleid kwam voort uit een nieuwe kijk op sport in de jaren ‘90; als sociaal bindmiddel. Voor Verweel was het glashelder dat een sportclub in de wijk zorgt voor sociale structuur. ‘Leg je die velden ergens aan de andere kant van een snelweg, krijg je een heel ander verhaal.’Zo’n club in de wijk was vv Hoograven, dat met het nodige overheidsgeld en ondersteuning van de VSU een plek kreeg in de wijk. Paul Verweel werd voorzitter van de voetbalclub in dezelfde tijd dat hij – begin 2005 – de resultaten publiceerde van een wetenschappelijk onderzoek naar sport en multiculturaliteit dat hij als hoogleraar had geleid. De voornaamste conclusie was dat het bestaan van zogenoemde ‘zwarte’ sportclubs geen belemmering is voor de integratie van allochtone leden in de samenleving. Dat lidmaatschap zou het zelfvertrouwen onder allochtonen bevorderen. Leden bouwden bij hun ‘zwarte’ club een netwerk op, helpen elkaar ook buiten de sportclub waarmee de algemene deelname aan de samenleving volgens de onderzoekers wordt vergroot.De publicatie van zijn onderzoek kwam in een tijd dat in Nederland volop werd gediscussieerd over wat het ‘multiculturele drama’ werd genoemd. Voor Verweel was de integratie niet mislukt. ‘De verschillen binnen de groepen zijn groot, maar zijn er altijd geweest in ons land,’ zo zei hij. ‘De kunst is om te gaan met die verschillen. Analyseren en vaststellen wat er aan te doen is in plaats van alleen maar naar anderen wijzen. Zeker in de sport. Krijg je een schop op het veld van een Marokkaan of gewoon van een rotjochie? Ik voetbalde in Vlaardingen in een volkswijk, vergelijkbaar met Wijk C of Ondiep. Als wij dan een uitwedstrijd op de goudkust hadden…’ VechtzoomPaul Verweel hield met Jan Boessekool, vriend en opvolger als voorzitter van de VSU, altijd een speciaal oog voor het belang van de kleine clubs met typisch karakter. En had veel aandacht voor migrantenclubs. De publicatie van zijn onderzoek naar ‘zwarte’ clubs viel zo’n beetje samen met zijn aantreden als voorzitter van de Marokkaanse voetbalclub Hoograven. Een bruggenbouwer, een professor zonder ivoren toren. ‘We willen er een mooie club van maken,’ zei hij. Voor hem was de Marokkaanse club ‘een warm bad’. Hij haalde meer dan eens aan dat de criminaliteitscijfers in de wijk sinds de oprichting van de club waren gedaald. Toch was Hoograven een club met een slechte reputatie op het veld met veel incidenten, ondanks de steun vanuit de VSU en gemeente. In 2017 hield Hoograven op te bestaan vanwege financiële problemen. Een jaar eerder was Verweel afgetreden als voorzitter vanwege gezondheidsproblemen.Later was hij toch weer als adviseur betrokken bij de oprichting van de SV Vechtzoom in Overvecht, waar hij USV Hercules bij betrok. Een jaar na zijn overlijden in april 2018 werd het eerste, jaarlijkse Paul Verweel voetbaltoernooi gehouden bij Vechtzoom. De club eert hem nog altijd met het Paul Verweelplein op het sportpark.