Wat doet talent hebben met een jonge sporter?

Van de talenten wordt een hogere trainingsintensiteit verwacht op jonge leeftijd waar ook de begeleiders goed mee om moeten gaan. Deze mentale en fysieke belasting van sporters en hun omgeving in combinatie met de kleine slagingskans, vergroot de druk op deze jonge groep sporters alleen maar.Binnen de topsport is het accent op presteren de laatste jaren veel sterker geworden, evenals een hoge trainingsintensiteit op jonge leeftijd en een gevraagde 'alles voor de sport'-inzet van sporttalenten en hun omgeving. Leren omgaan met deze druk vraagt om sterke mentale vaardigheden van een jonge sporter.Sportpsychologen zijn het er over eens dat ‘De beste willen zijn’ voor veel sporters een sterke motivatie is om aan sport te doen. Het tegenstrijdige hieraan is dat het vaak minder goed gaat wanneer de sporter de nadruk legt op resultaten. Bij het halen van resultaten is de sporter namelijk afhankelijk van anderen en van externe omstandigheden. Sporters die vooral zelfvertrouwen halen uit resultaten, laten dat vertrouwen daarmee afhangen van oncontroleerbare factoren. Daar komt voor jonge sporters bij dat het vaak niet realistisch is om zich te meten aan leeftijdsgenoten. Sommige leeftijdsgenoten zijn nu eenmaal sterker of sneller. Dat het later via natuurlijke weg ingehaald wordt, begrijpen jonge kinderen niet. OudersOuders kunnen mentale weerbaarheid bijbrengen aan hun kinderen door de nadruk te leggen op de inzet in plaats van de prestatie. Hun rol is dan ook erg belangrijk in de route van sporttalenten naar de top. Zonder ouders die bereid zijn om hun kind praktisch en emotioneel te steunen, is het  niet mogelijk voor een sporttalent om de top te bereiken. Ouders doen er goed aan betrokkenheid tonen, zonder druk op te leggen. Bij jonge sporters is druk een subjectieve ervaring, omdat het gedrag van ouders kan worden geïnterpreteerd als druk, terwijl dat niet de bedoeling is. Kenniscentrum Sport & Bewegen benadrukt: ‘ouders mogen geen sportprestatie verlangen in ruil voor de tijd en het geld dat zij in hun kinderen investeren. Er zijn waarschijnlijk al genoeg mensen in de omgeving van het sporttalent die resultaten verwacht en veel kinderen verwachten het van zichzelf. Ouders kunnen juist goed tegenwicht hieraan bieden door vooral de nadruk te leggen op plezier, persoonlijke ontwikkeling en het tonen van sportiviteit en inzet. Dat zijn verwachtingen die ouders mogen hebben van hun kinderen.’ Tegenslagen Veel medaillewinnaars geven aan dat grote tegenslagen tijdens hun carrière er aan hebben bijgedragen dat ze uiteindelijk de top hebben gehaald. Het lijken echter niet de tegenslagen zelf te zijn die het verschil maken, maar hoe de sporters daar mee omgaan. Het is niet iedereen van nature gegeven een heftige gebeurtenis zo te verwerken dat het uiteindelijk zelfs kan bijdragen aan een betere prestatie. Eigenschappen die belangrijk zijn om deze positieve draai aan tegenslagen te kunnen geven zijn onder andere: zelfdiscipline, doorzettingsvermogen, wilskracht en het vermogen om succes op de lange termijn te zien.Deze eigenschappen zijn tot een bepaalde hoogte te trainen. Zo kan een begeleider bepaalde uitdagingen bedenken die bijvoorbeeld het doorzettingsvermogen en de wilskracht prikkelen. Een voorbeeld hiervan is een keer laten meetrainen met een oudere selectie. Een trainer kan er ook voor kiezen sporters af en toe onverwacht een extra training te laten doen of een fysiek zware test te laten afleggen.Het gezamenlijk opstellen van doelen en bespreken hoe om te gaan met onverwachte gebeurtenissen is hierbij essentieel. Om dit goed te monitoren is de hele begeleidingsstaf, inclusief de ouders van jonge talenten, belangrijk. Door geregeld evaluatiemomenten in te lassen met de staf en met de sporter, is het mogelijk bij te sturen waar nodig. Hierdoor zal een sporter beter om kunnen met tegenslagen in de toekomst. OnderzoekDe heersende Nederlandse ‘zesjescultuur’ waar velen tegenaan schoppen, is niet van toepassing op sporttalenten. Van hen wordt verwacht dat zij dagelijks topresultaten en maximale inzet tonen, van hun omgeving wordt verwacht dat hier op een pedagogisch verantwoorde manier mee om wordt gegaan. Onderzoek van het Mulier Instituut toont aan dat wanneer de ontwikkeling van sportieve ambities gedurende lange tijd voorrang krijgt boven een gezonde, bredere, algemene ontwikkeling, het de kans op beschadiging van jonge sporttalenten op korte of langere termijn. Mogelijke oplossingen worden gelukkig ook geboden (zie kader). 


Tips10 tips voor begeleiders, ouders en verenigingen zoals geformuleerd in het Mulier onderzoek ‘Een kwetsbare balans’
  1. Neem in alle talentontwikkelingsprogramma’s op dat sportieve ontwikkeling nooit ten koste mag gaan van een gezonde, algemene (psychosociale) ontwikkeling en het welbevinden van jonge sporttalenten.
  2. Gebruik onderwijskundige modellen als vertrekpunt voor preventieve maatregelen ten aanzien van een verantwoord ontwikkelingsklimaat.
  3. Zorg voor een transparante signaleringsstructuur, zoals een digitaal talentvolgsysteem waarin alle sporttalenten op verschillende aspecten worden gemonitord.
  4. Stel een onafhankelijke vertrouwenspersoon aan voor talenten en ouders.
  5. Zorg voor voldoende pedagogische deskundigheid binnen de begeleidingsteams van talentontwikkelingsprogramma’s en streef naar sociale diversiteit.
  6. Licht talenten en ouders gedegen voor over wat het betekent om in te stromen in een talentontwikkelingsprogramma op een CTO en betrek talenten en ouders gedurende het traject structureel bij evaluatiemomenten en besluitvorming.
  7. Creëer betere afstemming en meer gedeelde verantwoordelijkheid binnen het begeleidingsteam. Plan structureel overlegmomenten tussen coach en het begeleidingsteam om de ontwikkeling van sporttalenten te bespreken en agendeer daarin ook hun maatschappelijke en psychosociale ontwikkeling.
  8. Bewaak een goede afstemming tussen sport en onderwijs door onder andere periodisering en voorkom onnodige afstroming naar een lager onderwijsniveau.
  9. Verbeter de nazorg en begeleid talenten zowel logistiek als psychosociaal bij het verlaten van talentontwikkelingsprogramma’s na deselectie.
  10. Monitor het pedagogische klimaat door jaarlijks een evaluatiesessie met alle betrokkenen op het CTO te agenderen en creëer eens per twee jaar een toetsingsmoment met externe deskundigen die talenten, ouders, coaches en overige betrokkenen bevragen.
Vorige
Vorige

‘Met Joop viel niet te spotten’

Volgende
Volgende

Annemiek van Vleuten bij laatste vier titel ‘sportvrouw van 2018’