Hoe word ik een tennistopper?
Bij de vrouwen moeten we terug naar 1977, het jaar waarin Betty Stöve drie Wimbledonfinales haalde. En ze alledrie verloor. Vorig jaar veerden we nog op bij de halvefinaleplaats op Roland Garros van Kiki Bertens, de hoogst gerankte Nederlandse vrouw op de wereldranglijst (22). Bij de mannen is Robin Haase de frontman op nummer 57. Een opvolger staat nog niet klaar.De Utrechtse Sportkrant besloot eens een kijkje te nemen in Doorn, waar deze week het prestigieuze internationale jeugdtennistoernooi ITF 4 wordt gehouden met spelers van over de hele wereld. En sprak met de eigenaar van de tennisschool aldaar, Tjerk Bogtstra, voormalig coach van Jan Siemerink en het Davis Cupteam. Over hoe het komt dat we geen echte toppers meer hebben.Het is een mooie, besneeuwde februarizondag als ik door de Utrechtse Heuvelrug bus, op weg naar het toernooi aan de Mariniersweg in Doorn. In het tenniscomplex heerst een gezellige drukte van spelers, trainers en familie. Op de zes binnenbanen die het complex telt, strijden de spelers voor een ticket in een hoofdtoernooi. Er wordt goed voor ze gezorgd. De spelers zijn ondergebracht op landgoed Zonheuvel. Ze worden gehaald en gebracht met een busje, er is een fysio beschikbaar, een arts, en er is zelfs een racketbespanner aanwezig om de spelers optimaal voor de dag te laten komen.Binnen ontwaar een bekend gezicht. Het is de eega van de toernooidirecteur Charlotte, Tjerk Bogtstra. Aan wie kunnen we beter vragen hoe het is met de staat van ons tennis. Waarom hebben wij, met zoveel tennissers, geen toppers meer? ‘Een makkelijke vraag, een moeilijk antwoord’, reageert hij. ‘Het begint er al mee dat het een mondiale sport is die in alle uithoeken van de wereld wordt beoefend.’ SchoolplichtWaarmee Bogstra wil zeggen dat de kans om de top 100 te halen heel klein is. ‘Dat geldt natuurlijk ook voor de andere landen. Rusland bijvoorbeeld heeft twee of drie spelers in de top 100 bij de mannen. Van de Verenigde Staten staat er niemand in de top 10. De grote uitzonderingen zijn Frankrijk en Spanje, bij de mannen. Waarom? In Spanje kun je het hele jaar door buiten tennissen, daardoor is het ook goedkoper. Daar heb je ook nog veel meer een verenigingscultuur. Dat is hier in Nederland veel minder geworden.’Frankrijk heeft dan weer het voordeel dat het een Grand Slamtoernooi organiseert, Roland Garros. ‘Daar houden ze ongelooflijk veel geld aan over. Dat kunnen ze weer in de jeugdopleiding stoppen. Een ander ding waarin Nederland zich onderscheidt van de rest van de wereld, is dat wij hier een schoolplicht hebben. De buitenlandse spelers op dit toernooi leren ook, maar ze hoeven niet altijd naar school. Dat betekent dat Nederlandse jonge spelers weinig in het buitenland spelen. Wat nodig is om beter te worden.’Verder is tennis een hele dure sport als je de top wil bereiken. Je moet van jongs af aan heel veel trainen, les nemen en veel reizen om toernooien te spelen. De kinderen die hier op het toernooi spelen, moeten het zelf allemaal betalen. Sponsoren zijn niet geïnteresseerd in jeugdspelers.De weg naar de top 100 duurt gewoonlijk een paar jaar, aldus Bogtstra. ‘En dat moet je zelf zien te financieren. Drie jongens die bij mij trainen zitten nu in Spanje. Ze staan net op de wereldranglijst. Week-in-week-uit zijn ze aan het struggelen om puntjes te sprokkelen voor de wereldranglijst. Dat moet niet te lang duren, want je bent alleen maar geld aan het uitgeven en er moet ook een keer iets binnenkomen. Spelers zeggen na een jaar of drie ‘ik heb alleen maar geld uitgegeven, ik ga nu studeren.’ Dat gebeurt heel vaak. ‘ Op jezelfMaar al zouden we een pot geld hebben, dan heb je nog steeds geen garantie dat iemand de top 100 haalt. Heeft iemand het talent? Sommige dingen kun je wel leren, maar dingen als handigheid en inzicht moet je van jezelf hebben. En kun je ook de andere aspecten van het tennisleventje hanteren? Ben je in staat om heel veel op jezelf te zijn, op reis, tijdens de toernooien, in de hotels. Aan de andere kant van de wereld je wedstrijdje te verliezen op maandagochtend en dezelfde dag weer te gaan trainen met tennismaatjes die je zelf moet opzoeken. Bogstra: ‘Daardoor vallen heel veel spelers af.’Zijn Nederlandse kinderen niet te welvarend, te verwend, om zich al die opofferingen te getroosten? Bogtstra glimlacht: ‘Twintig jaar geleden hadden we het ook goed en toen hadden we wel succes. Ik ben zes jaar Jan Siemerinks coach geweest. Dat was in een andere tijd. Toen had Nederland circa vijftien spelers die op het allerhoogste niveau speelden. In een groep maak je elkaar beter. Als Siemerink of Krajicek weer eens een top 5-speler hadden verslagen, of Haarhuis en Eltingh hadden een toernooi gewonnen, dan werkte dat aanstekelijk binnen de groep.’Tennis is vooral fysiek geëvolueerd. Het spel gaat sneller en de spelers zijn fitter, weet Bogtstra. ‘Nadal, Murray, Djokovic, maar ook Ferrer lopen ook in de vijfde set nog op iedere bal. Tom Okker was geen atleet, die speelde meer op touch. Tegenwoordig is de fysieke power ook belangrijk. Vroeger had je ook veel meer verschillende speelstijlen. Aanvallende types, verdedigend, spelers die goed waren op gras of op gravel. Tegenwoordig heb je meer een gemiddelde van alles. Djokovic is geen grasspeler maar wint wel Wimbledon. Nu heb je gelukkig Mischa Zverev weer die serve-volley speelt.’Als je een topper wil worden moet je ook jong beginnen, niet op je twaalfde. Tot die leeftijd kun je gewoon andere sporten erbij doen. Het is belangrijk dat je veel aan beweging doet. Maar niet iedereen heeft hetzelfde talent. Jan Siemerink had heel veel talent voor aanvallend spel, voor serve-volley. Bogtstra: ‘Maar er waren ook onderdelen waarvoor hij niet zoveel talent had, bijvoorbeeld voor het baseline-spel. Maar dan is het weer een kwestie hoe je daar mee omgaat. Siemerink heeft er toen bewust voor gekozen om heel aanvallend te spelen. Dat heeft hem veel gebracht.’‘Of ik nog iets ga doen binnen het Nederlandse tennis? Ik heb hier sinds zeven jaar mijn tennisacademie. Dat is goed zo. Als mijn leerling Sidane Pontjodikromo in de top 100 komt, en we werken nog steeds samen, dan kan het zo maar gebeuren dat ik een aantal weken met hem de wereld rondreis. Wie weet.’